Bron: Handwerken zonder Grenzen 144
Dit is een ingekorte versie van het originele artikel.
Miekee Kijne: “Al jarenlang ligt in ons huis een draagnet: één van de erfstukken uit de tijd dat mijn ouders in Nederlands Nieuw-Guinea werkten, het land waar ik ook een deel van mijn jeugd doorbracht. Af en toe keek ik er eens naar met handwerkogen en moest iedere keer concluderen dat ik niet snapte hoe het was gemaakt. Het was niet geknoopt en niet gebreid en ik kon geen duidelijk begin of einde vinden.
Expertise
Er zouden vast wel boeken over zijn, en anders waren er in musea vast vergelijkbare voorwerpen te vinden. Of de huidige eigenaren zouden vroeger wel gezien hebben hoe de objecten werden gemaakt. Maar het bleek dat overzichtsboeken van textiele voorwerpen en technieken voor Papua nog niet waren gemaakt. In allerlei verslagen van expedities en studies stonden stukjes informatie, soms met illustraties. Maar de samenstellers hadden de mensen niet aan het werk gezien, of konden het werkproces niet weergeven omdat ze zelf te weinig inzicht hadden in het vlechten of knopen. Welke techniek was toegepast bij mijn draagnet?
Landkaart
De meeste andere volken, en wij in het westen al helemaal, zijn productiegericht. We zijn gewend efficiënt te werken, zelfs als we het voor ons plezier doen. We gebruiken steeds mooiere en betere hulpmiddelen, van lichtgewicht breinaalden tot computergestuurde weefgetouwen. We plannen ons werk en maken onze werkstukken in gangen: van ondergrond naar afwerking en tot slot de versiering.
Maar op een filmpje bleek dat het draagnet in Papua direct uit de hand werd gevlochten met alle materialen tegelijk. Het draad werd tussen de slagen even met de vingers gerold en de sierrepen werden telkens meegenomen in het vlechtwerk.

De meeste andere volken, en wij in het westen al helemaal, zijn productiegericht. We zijn gewend efficiënt te werken, zelfs als we het voor ons plezier doen.
Wanneer je zo systematisch een aantal voorwerpen uit een groot gebied bekijkt, ga je eigenlijk een landkaart vullen met onverwachte variaties: in het Centrale Bergland bijvoorbeeld allerlei soorten draagnetten en nettassen, iedere vallei met z’n eigen vorm en versiering; in het laagland gordels, tassen, matten en maskers; in de Vogelkop eigenzinnige variaties op vlechtwerk dat we kennen uit de Molukken.
Bovendien is het heel goed om niet alleen naar iets te kijken met de blik van het herkennen van een nieuw techniekje, maar met andere ogen opnieuw te kijken naar technieken in het algemeen.”
Het bleek snel nodig mijn westerse logica en hang naar perfectionisme over boord te zetten en met andere ogen te kijken naar de gevlochten objecten.
Technisch vlechtdeskundige Esmé Hofman:
“In de collectie van het Vlechtmuseum bevindt zich een aantal tassen uit het Asmatgebied in Papua. Vanzelfsprekend haalden we die tassen te voorschijn toen Miekee mij om hulp vroeg bij het analyseren van Papua-vlechtwerk. Op het eerste gezicht leek de gebruikte techniek en de werkwijze duidelijk en voor de hand liggend: diagonaal vlechtwerk, het zogenoemde ‘plaiting’. Maar wat gelijk opviel was de asymmetrie in de vorm. Het waren prachtige voorwerpen door kundige handwerkers gemaakt, maar waarom werkten ze niet netjes en symmetrisch? Het bleek snel nodig mijn westerse logica en hang naar perfectionisme over boord te zetten en met andere ogen te kijken naar de gevlochten objecten.
Bij plaiting worden strips flexibel materiaal gebruikt, zoals blad- of bastrepen of biezen. De repen zijn van gelijke sterkte en worden gelijktijdig over en onder elkaar vervlochten. We kregen een klein tasje dat ik reep voor reep kon ontrafelen. De rand van het tasje werd eerst strip voor strip uitgehaald en in iedere fase gefotografeerd. Vervolgens ben ik begonnen met het navlechten van de ‘bodem’ van het tasje en maakte gelijk de eerste fout. De gebruikelijke techniek lukte niet. Het gebruikte materiaal was te instabiel, je zou extra hulpmiddelen nodig hebben en bovendien zagen de hoeken er anders uit. Opnieuw beginnen dus. Na een aantal proeven bleek welke hoek als eerste gevlochten moest zijn: alleen vanuit deze hoek klopte het verloop van de strips en kon er extra materiaal worden bijgevoegd. Het verrassende was dat het vlechten zo heel makkelijk ging. Het werk groeide nu haast als vanzelf en met een zucht van opluchting kon ik tot de rand verder vlechten. Ook dat werd weer een proces van proberen, uithalen en opnieuw proberen.

Het loslaten van de eigen technische kennis en westerse manier van denken was moeilijk. Maar daarin sta ik niet alleen: in veel verslagen en beschrijvingen die gemaakt zijn van voorwerpen afkomstig uit andere culturen zie je hetzelfde. Bovendien blijken onderzoekers van vlechtwerk vaak ook te weinig technische kennis te hebben, waardoor er in de tekeningen fouten zitten. Alleen door mensen in te schakelen uit verschillende vakgebieden kom je eruit, en dat is precies wat we hebben gedaan.”
